Shivat Zion

Wet op Terugkeer

Chok Hashvut
חוק השבות
Laatst bijgewerkt: 10.11.2024
Home > Informatieportaal > Wet op Terugkeer – Chok Hashvut

De basis voor de mogelijkheid voor iedere Jood om Aliyah te maken en naar Israël te emigreren ligt in de Wet op Terugkeer die oorspronkelijk is aangenomen in 1950 en vervolgens is aangepast en bijgewerkt in 1954 en 1970.

Hieronder vind je de volledige en bijgewerkte versie, nagekeken en vertaald door het team van Shivat Zion, gevolgd door de originele tekst in het Hebreeuws.

1. Elke Jood heeft het recht om naar dit land te komen als Oleh (immigrant).

2. (a) Immigratie vindt plaats met een oleh’s visum. (b) Een Oleh’s visum wordt verstrekt aan elke Jood die heeft aangegeven zich te willen vestigen in Israël, tenzij de Minister van Binnenlandse Zaken van mening is dat de aanvrager:

  • betrokken is bij activiteiten die tegen het Joodse Volk gericht zijn; of
  • waarschijnlijk een gevaar vormt voor de volksgezondheid of de veiligheid van de Staat; of
  • een crimineel verleden heeft dat de openbare veiligheid in gevaar kan brengen.

3. (a) Een Jood die naar Israël is gekomen, en na aankomst heeft aangegeven zich in Israël te willen vestigen kan, terwijl hij zich nog in Israël bevindt, een Oleh’s certificaat ontvangen. (b) De beperkingen zoals vermeld in artikel 2(b) zijn ook van toepassing op de verstrekking van een Oleh’s certificaat, maar iemand wordt niet als gevaar voor de volksgezondheid beschouwd vanwege een ziekte die hij na aankomst in Israël heeft opgelopen.

4. Elke Jood die voor de inwerkingtreding van deze wet naar Israël is gekomen, en elke Jood die in het land geboren is zowel voor als na de inwerkingtreding van deze wet, wordt geacht als zijnde gekomen onder deze wet.

4A. (a) De rechten van een Jood onder deze wet en de rechten van een oleh onder de Nationaliteitswet, 5712 – 1952, alsook de rechten van een oleh onder enig andere wetgeving, gelden ook voor een kind of kleinkind van een Jood, de echtgeno(o)t(e) van een Jood en de echtgeno(o)t(e) van een kind of kleinkind van een Jood; met uitzondering van een persoon die Joods was en zich vrijwillig heeft bekeerd tot een andere religie.

4A (b)
Het maakt niet uit of de Jood op wie het recht volgens subsectie (a) gebaseerd is nog in leven is of al dan niet naar Israël is gekomen.

4A. (c) De beperkingen en voorwaarden die van toepassing zijn op een Jood of een Oleh zoals vastgesteld in deze wet of andere wetgeving vermeld in subsectie (a) zijn ook van toepassing op een ieder die een recht claimt volgens subsectie (a).

4B. Voor de toepassing van deze wet betekent “Jood” een persoon die geboren is uit een Joodse moeder of die zich heeft bekeerd tot het Jodendom en geen lid is van een andere religie.

5. De Minister van Binnenlandse Zaken is belast met de uitvoering van deze wet, en kan regels opstellen voor de uitvoering het de verstrekking van oleh visa en -certificaten aan minderjarigen tot aan de leeftijd van 18 jaar. Regels aangaande secties 4A en 4B vereisen goedkeuring van de Commissie voor Constitutie, Wet en Justitie van de Knesset.

חוק השבות, תש”י – 1950

נוסח מלא ומעודכן

1. כל יהודי זכאי לעלות ארצה.

(א) העליה תהיה על פי אשרת עולה.

(ב) אשרת עולה תינתן לכל יהודי שהביע את רצונו להשתקע בישראל חוץ אם נוכח שר הפנים שהמבקש –

  • פועל נגד העם היהודי; או
  • עלול לסכן בריאות הציבור או בטחון המדינה; או
  • בעל עבר פלילי העלול לסכן את שלום הציבור.

3. (א) יהודי שבא לישראל ולאחר בואו הביע את רצונו להשתקע בה, רשאי, בעודו בישראל, לקבל תעודת עולה.

(ב) הסייגים המפורשים בסעיף 2(ב) יחולו גם על מתן תעודת עולה, אלא לא ייחשב אדם למסכן בריאות הציבור לרגל מחלה שלקה בה אחרי בואו לישראל.

4. כל יהודי שעלה לארץ לפני תחילת תקפו של חוק זה, וכל יהודי שנולד בארץ בין לפני תחילת תקפו של חוק זה ובין לאחריה, דינו כדין מי שעלה לפי חוק זה.

4א. (א) הזכויות של יהודי לפי חוק זה והזכויות של עולה לפי חוק האזרחות, תשי”ב,0592-

וכן הזכויות של עולה לפי כל חיקוק אחר, מוקנות גם לילד ולנכד של יהודי, לבן זוג של יהודי ולבן זוג של ילד ושל נכד של יהודי; להוציא אדם שהיה יהודי והמיר דתו מרצון.

(ב) אין נפקא מינה אם יהודי שמכוחו נתבעת זכות לפי סעיף קטן (א) עודו בחיים או לאו ואם עלה ארצה או לאו.

(ג) הסייגים והתנאים הקבועים לגבי יהודי או עולה בחוק זה או על פיו או בחיקוקים כאמור בסעיף קטן (א), יחולו גם על מי שתובע זכות לפי סעיף קטן (א).

4ב. לענין חוק זה, “יהודי” – מי שנולד לאם יהודיה או שנתגייר, והוא אינו בן דת אחרת.

5. שר הפנים ממונה על ביצוע חוק זה, והוא רשאי להתקין תקנות בכל הנוגע לביצועו וכן למתן אשרות עולה ותעודות עולה לקטינים עד גיל 18.

תקנות לענין סעיפים 4א ו4-ב טעונות אישור ועדת החוקה, חוק ומשפט של הכנסת.